Drie paradoxale eigenschappen van goed geld
‘Geld moet rollen’, hoor je weleens. Maar wat zegt dat adagium eigenlijk over het geld dat je gebruikt? Het antwoord is waarschijnlijk anders dan je verwacht. Lees mee over drie paradoxale eigenschappen van goed geld.
Er zijn veel criteria waarop je een geld kunt beoordelen. We bekijken er drie die vaak tot scherpe discussies leiden. Het zijn paradoxen omdat wat een indicatie lijkt te zijn voor een goed geld, dat juist niet is.
De eigenschap van hard geld waarop elk van onderstaande punten steeds weer uitkomt, is de schaarste, uitgedrukt in de stock-to-flow ratio. In de dynamiek van vraag- en aanbod die de waarde van alles bepaalt, is dit dé variabele voor de aanbodkant.
Stock-to-flow is de verhouding tussen de aangelegde voorraad van een goed en de hoeveelheid die jaarlijks geproduceerd wordt of uit de grond wordt gehaald. Hoe hoger de stock-to-flow (voorraad gedeeld door de productie), hoe groter de schaarste en hoe lastiger het is voor producenten om de prijs te beïnvloeden. Een hoge stock-to-flow werkt als een soort verzekering van waardevastheid.
Goud heeft een hoge stock-to-flow. Slechts ongeveer 1,5 procent van de bovengrondse voorraad in kluizen en sieraden wordt er per jaar bij gedolven. Dat komt neer op een stock-to-flow van ongeveer 65 (100 gedeeld door 1,5). Stock-to-flow is het omgekeerde van inflatie: goud heeft een hoge stock-to-flow en dus een lage inflatie, namelijk 1,5 procent.
Tot zover geen gekke conclusies. Maar er zijn een paar interessante, paradoxale implicaties voor wat goed geld is.
Paradox 1: Goed geld heeft geen praktisch nut
Zo’n beetje alles wat praktisch nut heeft, kan ook ook als betaalmiddel gebruikt worden: zilveren lepels, een concertkaartje (pre-covid liefst), sigaretten, aandelen Apple, mijn Gazelle uit 1969. Maar sommige dingen zijn nou eenmaal praktischer als geld dan andere – je zou kunnen zeggen: zijn ‘geld-achtiger’.
Een belangrijke eigenschap die geld beter maakt, is dat het zijn waarde behoudt door de tijd heen. Gedroogde kruiden zijn geld-achtiger dan bananen. Een metaal dat roest (mijn Gazelle bijvoorbeeld), begraaf ik liever niet in de tuin als nalatenschap voor mijn kinderen. Ook is niet alles makkelijk op te delen in stukjes, te vervoeren of op echtheid te controleren.
Een cruciale eigenschap van goed geld is schaarste, zoals gekwantificeerd door de genoemde stock-to-flow ratio: die moet hoog zijn. Als producenten het aanbod makkelijk kunnen opschroeven ten opzichte van de voorraden, dan hebben de eigenaars van het al gedolven geld minder goed geld in handen.
Een argument dat vaak door gold bugs (al dan niet bitcoinhaters) wordt gebruikt, is dat goud ‘intrinsieke waarde’ heeft en bitcoin niet. Goud heeft immers nut in industriële toepassingen (elektronica bijvoorbeeld) en sieraden. Maar als we de ijzeren formule van stock-to-flow erbij pakken, is industrieel gebruik van een metaal of een andere commodity juist een nadeel. Neem olie als extreem voorbeeld. Omdat olie zo snel mogelijk na winning en raffinage de industrie in gaat, is de stock-to-flow extreem laag. Dat maakt olie vrij nutteloos als waardevast goed: olie heeft een lage geldachtigheid. Goud is veel beter: het grootste deel van het bovengrondse goud is toegankelijk in sieraden en kluizen. Wat zou er gebeuren als een groot deel van dit goud zijn weg vindt naar de industrie? Dan daalt de stock-to-flow en wordt goud meer als olie - en dus minder nuttig als geld.
De paradox: goed geld heeft zo min mogelijk alledaags nut en is alleen goed in… geld zijn. Zouden we een schaal van ‘geldachtigheid’ maken, dan scoren juist de dingen met het minst praktische nut hoog.
Wat betekent deze paradox van goed geld (die ik voor het eerst tegenkwam in het boek van Andy Edstrom Why buy bitcoin) voor bitcoin? Het is op zijn minst aanleiding om eens goed te kauwen op de gedachte dat ‘bitcoin geen intrinsieke waarde heeft’. Of om eens te peinzen over de wat meer genuanceerde variant van deze kritiek, namelijk dat bitcoin als protocol rigide is: het is lastig om er applicaties op te bouwen - wat bij bijvoorbeeld Ethereum makkelijker kan. Maar misschien is dat voor de niche die bitcoin inneemt - goed geld - juist een voordeel.
Paradox 2: Goed geld rolt niet
Dit wordt ook Gresham’s law genoemd: ‘slecht geld verdrijft goed geld.’ Stel, ik heb de keus tussen het uitgeven van mijn gouden muntjes of papieren bankbiljetten die dezelfde waarde vertegenwoordigen. Dan zal ik altijd kiezen voor het papiergeld. Dat is het ‘slechte’ geld, aangezien de waarde van het papier zelf veel minder is dan het gewicht aan goud waaraan het papier zijn waarde ontleent. Papiergeld verdrijft goud geld uit het dagelijks gebruik, namelijk richting een kluis met een goed slot erop.
Wat betekent dit voor bitcoin? Al vroeg had de bitcoingemeenschap door dat je je bitcoin beter kunt hodl’en dan aan een pizza uitgeven. Het is sympathiek dat steeds meer bedrijven bitcoin als betaalmiddel accepteren. Maar dat dit er nog niet veel zijn, is helemaal geen probleem - hoewel criticasters daarover anders denken. De kritiek dat bitcoin nog geen breed geaccepteerd betaalmiddel is, houdt geen rekening met de wet van Gresham. Net als goud, is bitcoin op dit moment gewoon beter als oppotmiddel dan als betaalmiddel.
Wat te doen als je toch een Tesla met bitcoin wilt afrekenen? Een idee zou zijn om van je euro’s - als je genoeg op je bankrekening hebt voor een Tesla - eerst bitcoin te kopen en die bitcoin vervolgens aan Tesla over te maken. Zo houd je je eigen bitcoin en zorg je voor een klein koersopdrijvend effect, door wat bitcoin van de markt te halen.
Paradox 3: Goed geld heeft tijd nodig
Stel je voor dat er ooit een volk leefde dat zeldzame schelpen als geld gebruikte. Hoe zou hun monetair systeem begonnen zijn? Misschien gaf iemand zijn buurman een mooie schelp in ruil voor een meubelstuk. Het zoontje van de buurman was zo onder de indruk dat hij een reis naar de kust ondernam en er nog een vond. In de loop der tijd ontstond zo schelpengeld met een hoge stock-to-flow: het werd steeds moeilijker om nieuwe schelpen toe te voegen aan de bestaande voorraad.
Zo’n monetair schelpensysteem heeft tijd nodig om zich te vestigen. Het groeit en evolueert in een ecosysteem van schelpenzoekers, schelpenschoonmakers en schelpenhandelaars. Het vertrouwen in het schelpengeld groeit langzaam maar zeker, als blijkt dat de schelpen de tand des tijds doorstaan (niet snel slijten) en dat het moeilijk blijft nieuwe te vinden.
Zo moet dat ook met goud gegaan zijn. Goud heeft er duizenden jaren over gedaan om de koning onder de edelmetalen te worden. Een netwerk van gebruikers, edelsmeden en (proto-)banken kwam erachter dat goud chemisch stabiel is en heel schaars. Kan goud van de troon gestoten worden door een ander edelmetaal? Zilver en goud hebben lange tijd naast elkaar bestaan als betaalmiddel. Goud heeft het voordeel van een hogere schaarste en dus grotere waardevastheid: nieuwe voorraden worden veel minder makkelijk gevonden dan bij zilver. Zilver had wel het voordeel dat het makkelijk in kleinere bedragen te verhandelen was. Maar de doodsteek voor zilver als geld kwam toen papiergeld gebruikt ging worden als representatie van goud. Het nut van zilver voor de transacties van kleine bedragen verdween.
Ook platinum was een tijd kandidaat om goud van de troon te stoten, in Rusland in de negentiende eeuw. Platinum heeft veel van de eigenschappen van goud: er zit relatief weinig van in de aardkorst en het is chemisch stabiel. Maar het is pas een paar eeuwen geleden voor het eerst gedolven - terwijl goud al duizenden jaren wordt gewonnen. Dit betekent dat de stock-to-flow van platinum nog niet zo lang geleden bij nul begon. Bij elke ontdekking van een nieuwe grote voorraad daalde de prijs drastisch. Daar kwam bij dat het Russische volk erg moest wennen aan de platinum munten: die zagen er wat bleekjes uit. Enkele tientallen jaren waren platinum roebels in omloop. Daarna beschouwde de overheid het experiment als mislukt en nam de munten uit circulatie.
Wat betekent dit voor bitcoin en mogelijke bitcoin killers? Bitcoin begon in 2009 met een stock-to-flow van 0: er was nog geen voorraad en elke tien minuten kwamen er vijftig bitcoins bij. Het netwerk van mensen die elkaar transacties stuurden was in het eerste jaar niet groter dan Satoshi en een paar leden van de crypto mailing list. Hierdoor was het geen wonder dat het virtuele muntje nauwelijks waarde had. Nu, ruim twaalf jaar later, is het omgekeerd. De stock-to-flow van bitcoin is inmiddels hoger dan 50 en het aantal gebruikers in de orde van honderd miljoen.
Zo heeft bitcoin op twee fronten een voorsprong opgebouwd op nieuwe cryptomunten. De stock-to-flow is na al die jaren hoog. En het vertrouwen dat er niet gesold kan worden met het afgemeten uitgifteschema van nieuwe bitcoins, is alleen maar gegroeid. Een nieuwe cryptomunt moet dat vertrouwen nog winnen en dat heeft tijd nodig. Daar komt bij dat het narratief van bitcoin als de oervader/moeder onder de crypto niet te kopiëren is: er kan er maar een de eerste zijn. Nieuwe crypto’s verbleken erbij zoals platinum bij goud. Dit alles wil niet zeggen dat er geen plaats is voor andere crypto - alleen dat de functie van goed geld al stevig is bezet.
Bitcoin als culminatie van goed geld
Bitcoin wordt vaak digitaal goud genoemd en dat is een goed startpunt voor begrip. Duik je in de geschiedenis van geld, dan zie je dat je bitcoin een idealisatie of een culminatie is van hard geld. Goud vervult die rol nu heel aardig maar bitcoin gaat op elk punt een stap verder. Goud heeft een hoge stock-to-flow, maar bitcoin bereikt op den duur een oneindige stock-to-flow. Bitcoin heeft geen ‘intrinsieke waarde’, goud heeft bijna geen intrinsieke waarde. En tot slot het voordeel van de tijd: hoe langer een vorm van geld de kans heeft gekregen om zich te bewijzen, des te lastiger het wordt voor troonpretendenten. Bitcoin is en blijft het eerste monetaire internetprotocol dat met succes opgeschaald is naar wereldwijd gebruik.
Iedereen heeft een mening
Onder de noemer Opinie
schrijven we regelmatig over een spraakmakende podcast, video of tweetstorm.
We zijn het niet noodzakelijkerwijs eens met de spreker of schrijver, maar vinden het interessant genoeg om
te delen, duiden en ondertitelen.